« juni 2006 | Main | april 2007 »

22 juli 2006

deur dicht

De komende paar weken ligt het hier stil. Hoogstens kunt u wat getimmer horen aan mijn nieuwe website, het stille druppen van zweet op mijn nieuwe manuscript, of een enkele kreun, die niet te traceren is.
A bientot en fijne vakantie. U hoort van me.


Well, I met this man
from the South
Yes, I met this man
from the South
He had a big cigar
in his mouth
So I knew
that he was from the South

Posted by jaeggi at 12:46 am

schierbeeks eiland

Het is eigenlijk niet eerlijk dat ik deze recensie schrijf. Ik ben bevooroordeeld. Het is nog geen jaar geleden dat ik met goede oude vrienden op het terras van het huis van Bert Schierbeek zat, met een biertje, chorizo en olijven, terwijl de zon snel en spectaculair onderging. Het huis van Bert Schierbeek (1918-1996) staat op het eiland Formentera, en daarom kan ik niet onbevooroordeeld over de poëzie van Schierbeek schrijven, want ik houd heel veel van dat eiland, net als hij. Als ik Formentera niet kende zou ik dit misschien een armetierig gedicht vinden:

de vijgebomen

in de ronde tempels
van de vijgebomen
liggen – levend altaar –
de schapen en slapen
in de eeuwige rust
die wacht in het scherp
van het mes

Het is zo’n gedicht dat je makkelijk kunt gebruiken om een dichter belachelijk mee te maken, zoals Komrij ooit deed met een gedicht van Hans Andreus: zet alle regels eens achter elkaar en kijk wat er dan overblijft.
In dit geval houden we op zijn minst een mooie zin over. Bovendien zou Schierbeek zelf waarschijnlijk geen bezwaar hebben tegen het zo verbouwen van zijn gedicht, want in veel van zijn werk is het onderscheid tussen proza en poëzie geheel weggevallen. Schierbeek zelf zei erover: ‘Proza, poëzie, hoe je het noemen wilt, het ligt op de straat. Je moet het oprapen, dat is alles. Ik luister, jongen, ik luister.’
En om nog even terug te komen op het gedicht: ik heb die vijgebomen gezien, de horizontaal groeiende takken die door de boeren worden gestut met andere, kleinere boompjes, waardoor er een soort prieeltjes – je kunt ook tempels zeggen – ontstaan waaronder de schapen overdag schuilen voor de zon, en als ik het lees zie ik de scherpe schaduwen van Formentera, en het gedicht is zo ruw als de stenen van de muurtjes daar. Daarom is het een goed gedicht.
Ik zei toch dat ik bevooroordeeld was.
Behalve het eiland Formentera, waar hij het grootste deel van zijn tijd schreef, heeft iets anders een grote rol gespeeld in Schierbeeks leven en schrijven: de dood van zijn vrouw Margreetje, die in 1970 door een auto-ongeluk om het leven kwam. Na haar dood schreef hij meer dan een jaar niet, en toen publiceerde hij de dichtbundel De deur, waarin hij dit verlies onder woorden probeerde te brengen. Sommige van de gedichten zijn een hopeloos tasten naar woorden (‘men/ men kan/ men kan geen/ men kan geen woord/ men kan geen woord zeggen/ men kan geen’) waar in de loop der jaren de ontroering wel van afgesleten is. Maar in andere gedichten valt het rauw over je heen

kijk,
ik weet het niet
ik was nog nooit dood
maar als je nou dood bent
wat zie je dan
wat zie jij nu wat ik niet zie
want als de ogen zich sluiten
en het zicht naar binnen keert
waar ben ik dan
en jij?
en wij?

kijk,
als ik die kurketrekker pak
die zweedse van blank berken
en een fles rooie ontkurk
dan zie ik jou voor me
zoals je dat deed
je ogen
je hand
het glas

Zo is Schierbeek de rest van zijn leven blijven dichten: sober, zoekend, hoekig, in meestal korte zinnen met een maximum aan spankracht. Het is poëzie van steen en zand, van wind en bomen, van zee en zout.
Er was een moment op dat terras bij het huis van Bert Schierbeek dat de zon was ondergegaan en de maan boven het eiland hing. Het licht van de maan op een plek waar weinig andere lichten zijn is iets wonderbaarlijks: de schaduwen worden zo scherp en zwart dat je het gevoel hebt dat je er stukken vanaf kunt breken.
Het duurde even voor we doorhadden wat het voor moment was, maar toen zei iemand: ‘Jongens, dit is de Schierbeek-maan.’ En iemand anders stond op en liep naar binnen en kwam terug met een oude bundel van Bert Schierbeek met de titel Formentera en op het omslag stond diezelfde hemel, en diezelfde maan. Het was een moment van grote ontroering.
Dus u begrijpt waarom ik dit boek eigenlijk niet kan bespreken.
Schierbeek kocht zijn huis op Formentera in 1963, het jaar dat ik geboren werd. Voor een paar duizend gulden.
Het staat er nog.
U moet er eens gaan kijken.

(Bert Schierbeek: De gedichten. De Bezige Bij, 45 euro)

Posted by jaeggi at 12:43 am

19 juli 2006

gedicht met een zekere warmte


de omstandigheden waren niet
ideaal, je zou dus kunnen zeggen
dat de omstandigheden ideaal waren

vliegtuig vertraagd, broodjes duur,
sponzig,
sigaretten groeiden in weelde

jij rookte mij uit
zoals een goed huwelijk betaamt
betaamden wij

we zwegen maar. je mooie
splinternieuwe sigaret, tussen duim
en wijsvinger je moderne nieuwe sigaret

al verklaart dat niet,
niet hoe die kleverige tafel
niet hoe ik nieuw helemaal nieuw
keek
niet waarom de liefde mij verliet


Posted by jaeggi at 09:50 am

18 juli 2006

opdracht

Het dorpsplein van St. Meun-la-Potage lag te stoven in de zon als een te lang gekookte bouillabaisse.
Jean-Baptiste, de chef-kok van Le Cochon d’Or, het enige restaurant met twee sterren in de wijde omtrek van St. Meun, zat in de schaduw naast zijn restaurant en staarde broeierig naar de overzijde van het dorpsplein. Vanaf zijn plekje in de schaduw had hij goed zicht op Friterie Agnes, en op Christina, Agnes' zeventienjarige dochter, die in de keuken de aardappels stond te schillen. De berg vuistgrote aardappelen onder haar handen groeide.
Jean-Baptiste zuchtte en verschoof zijn embonpoint van onder zijn riem naar boven zijn riem. Het zou een lange, hete dag worden.

Opdracht: maak dit verhaal af in 300-500 woorden. Vermijd de woorden borst, been, nat en zwezerik.

Posted by jaeggi at 10:58 am

17 juli 2006

merel

Erg laat, gisteravond. Weer eens veel te veel gerookt.
Geslapen als een dode en om kwart over acht wakker, dus de dag begon met haast.
Te laat op school, gapend tot mijn kaken er pijn van deden. S. & O half in trance van het feestje gisteren - waarschijnlijk nog moeër dan ik, zij hebben de hele avond op het springkussen doorgebracht.
Het schoolplein afgefietst met een vaag spijtgevoel.
Toen ik de voordeur opendeed fladderde er een zwarte schicht vlak langs mijn hoofd. Een merel, binnengevlogen door de balkondeuren. Hij klapte tegen het raam met een klap die me in elkaar deed krimpen. Krabbelde op, vloog de keuken door (keuken leek ineens van poppenhuisformaat) en klapte tegen de balkondeuren.
'Ach vogel toch!' riep ik, maar daar schrok hij alleen nog maar meer van. Pas toen hij nog vijf keer tegen het glas was gevlogen bleef hij zitten, op de vensterbank, hijgend, snavel wijd open, één kraaloog boos en radeloos opengesperd, waardoor ik eerst niet bij hem in de buurt durfde komen.
Uit een grote stapel vuile was een laken gevist en dat over hem heen geworpen. In één keer raak: hij fladderde wel op maar te laat.
Voor het eerst sinds twintig jaar weer de onvoorstelbare lichtheid van een vogel kunnen voelen. Het is een dier, het is sterk, het worstelt tegen je handen, maar tegelijkertijd heb je het gevoel dat je een gat in de lucht vasthoudt - ik kan het even niet beter omschrijven, de lichtheid van een merel.
Buiten bleef hij even op mijn geopende handen in het laken zitten, vloog toen zonder enige inspanning een boom in en zat daar even hijgend bij te komen. Toen was hij weg. Ik zag hem niet eens gaan.
Ik sloot de deur. Kort moment van spijt dat ik hem niet even bewaard had om aan S & O te laten zien.
Daarna geluk.



Posted by jaeggi at 10:01 am

12 juli 2006

lichaam

Kaal is al bijna normaal. Als je een paar jaar geleden een kaalgeschoren kop zag wist je: dat is een kooivechter, een nachtclubportier of een hobbyfascist. Maar sinds vorige week heeft ook onze vriendelijke overbuurman de tondeuse eroverheen gehaald, en ik kan er kort over zijn: het is géén gezicht. Of eigenlijk is het twéé gezichten, want toen ik hem voor het eerst op de stoep tegenkwam in zijn nieuwe hoedanigheid zag ik mijn eigen verbijsterde bakkes terugkijken vanaf zijn glanzende schedel.
‘Godsamme, Boris, wat heb je nóu gedaan?’ Het ontglipte me.
‘O, vind je ’t niks?’ zei hij. ‘Het is lékker hoor. Vooral met die warmte de laatste tijd. Geen broeierige bos touw meer op je kop, gewoon na het joggen even een handdoek eroverheen, klaar.’
Monter stapte hij de straat op. Ik zag dat er een diepe moet van oor tot oor over zijn hoofdhuid liep, alsof hij zijn koptelefoon te hard op zijn hoofd had gedrukt. Ook had zijn kruin een rare bult die hij waarschijnlijk pas na het scheren had opgemerkt. Dat haar had er niet voor niets gezeten. Je ziet natuurlijk wel eens een perfecte geschoren schedel, maar vaker is het een gehavend landschap dat onder de beharing tevoorschijn komt. Soms zitten er korstjes op van het haastig scheren.
NRC-Columnist en oud-wielrenner Peter Winnen heeft al eens een verhelderend stuk geschreven over de Bewust Kaalhoofdige Wielrenner (BKW), maar helaas ging hij daarin niet in op de beweegredenen van de man die niet het excuus heeft van de geschoren stroomlijn, of die van zijn sponsor meer op moest vallen in het peloton. Ik tast dus in het duister over de bedoelingen van de Bewust Kaalhoofdige Man (BKM). Dat het lekker makkelijk is, hoor je vaak, en dat ze toch al een beetje kaal werden. Eraf dus met die handel, geen omkijken meer naar. Kaal zijn is een keuze, zoals alles tegenwoordig een keuze is. Als je ervoor kiest om je hoofd op een Italiaanse design-theepot te laten lijken, dan is dat jouw keuze.
Nu wil ik de laatste zijn om iemand zo’n keuze te ontzeggen, maar je wordt er wel moe van, dat voortdurende gepruts aan het uiterlijk. Net ben je gewend aan de oranje hanekam van de postbode, of je kijkt ’s ochtends ineens tegen een geschoren zebrapad aan. De babysit heeft een tongpiercing, haar vriendje heeft zo’n ring door zijn neus die een fokstier ook zo goed staat, en een van de koffiedames op kantoor had tijdens haar vakantie in Nieuw-Guinea een brandmerk laten zetten. Het zag eruit alsof ze per ongeluk met haar been tegen de barbecue was gaan staan.
Dat is het wonderlijke: zo’n verbouwd uiterlijk is nooit een verfraaiing. Nooit zie je iemand waarvan je denkt: ja, die staaf door je wang is echt wat er nog ontbrak aan jou.
Toch zie ik er voorlopig geen einde aan komen. Over twee, drie jaar verwacht ik de eerste hippe kunstgebitten op de markt. Je hele gebit laten trekken is tenslotte ook een keuze. Je kunt kiezen uit kronen en bruggen in diverse felle kleuren, en kunsttanden met een knipperlichtje erin. Zes maanden later komt ABN-Amro met een speciale verzamelaarseditie van door Corneille beschilderde gebitsprotheses in beperkte oplage.

Posted by jaeggi at 10:05 am

11 juli 2006

hoerenzoon?

Homo? Befkoning? Terrorist? Tweedehands matras? Zoon van een teef van een goedkope Algerijnse hoer? Geitenneuker? Watje? Strontvoetballer? Knoflookkip? Lul?
De wereld wacht ademloos af: over twee dagen zal Zinedine Zidane onthullen waarom hij de fraaiste, meeste beheerste kopstoot aller tijden uitdeelde (als hij Materazzi in het gezicht had geraakt had hij zijn neus en waarschijnlijk nog wat meer botten gebroken; Zizou was niet zo door het lint dat hij daar geen rekening mee hield).
Voor wie geen twee dagen wil wachten: het antwoord staat ongetwijfeld hier ergens tussen.

Posted by jaeggi at 10:56 am

10 juli 2006

vakantieparadijs

Ik lig aan de rand van het zwembad en kijk naar de hemel. De hele dag is die zinderend blauw geweest, nu is hij van vlekkeloos donker fluweel, versierd met ontelbare sterren. Het is twee uur na het avondeten. Ik heb nogal een vol gevoel. Voor die negenhonderdtien gulden per week kun je je hier drie keer per dag - als je wilt zes keer - helemaal ongans eten, en de verleiding om dat te doen is groot. Er is hier verder niets te doen, behalve alle sporten van de wereld.
Ik neem aan dat het paradijs er ongeveer zo uitziet.

Elke ochtend sta ik zo laat op als ik wil, loop naar het strand en neem een duik in de zee. De rest van de dag breng ik door op ligstoelen. Het wordt steeds moeilijker om een samenhangende gedachte te hebben, anders dan: 'Zal ik nog wat gaan eten of zal ik eerst nog even zwemmen?' Dat is lastig, want het lukt me maar niet om te bedenken wat er ontbreekt aan dit paradijs. Alles is er. Er zijn zelfs engelen, weliswaar zonder vleugels maar met stralend witte pakken, die voortdurend glimlachen, en donkere besnorde engelen die niet zoveel glimlachen maar wel elke dag de bedden opmaken met knisperende lakens.
De eetzaal begint leeg te stromen, men maakt zich op voor de dagelijkse disco. De muziek, die de hele dag uit strategisch in het park opgestelde boxen kabbelt, gaat enkele tientallen decibellen hoger. Veertigers met kinderen stromen de dansvloer op, de kinderen hysterisch van de suiker. Ik druk me kreunend omhoog uit mijn ligstoel en grabbel in mijn bermuda naar de sleutels van onze bungalow. Dan herken ik de muziek.
Paradise by the Dashboardlight.
Een reuzenhand grijpt me in mijn nek en smijt me neer op de dansvloer van discotheek Het Vossenhol, eind jaren zeventig. Er wordt gewoonlijk gedanst in twee rijen, jongens en meisjes tegenover elkaar. Soms springt er een jongen uit de eigen rij naar die van de meisjes, maar die wordt onder luid gejoel weer teruggeduwd en even later Het Vossenhol uitgezet door de barman.
Boven mijn hoofd hangt een gigantisch videoscherm van bijna een halve meter in het vierkant. Een wanstaltig dikke man met kletsnat-te, sliertige haren en ogen als vurige kolen staart me aan. Ik sta midden op de dansvloer, mensen botsen tegen me aan, ze willen sprin-gen en dansen op de tophit van Meat Loaf, maar ik ga niet opzij. Gitaren ronken.

I remember every little thing
As if it happened only yesterday

Ik weet het dan nog niet, maar mijn jeugd blijkt later uit twee helften te hebben bestaan: vóór Meat Loaf en ná Meat Loaf. De tijd vóór Meat Loaf is ook in de annalen te vinden als het Tijdperk van de Zoutjes.
Mijn ouders zijn van de zoutjes. Ik heb mijn vader wel eens twee zakken chips achter elkaar zien opeten en daarna ongeveer tweehonderd blokjes kaas. Als hij de kaasplank terugbrengt naar de keuken schraapt hij met het kaasbijltje de mosterd van de plank en likt het af.
Wij mogen onze messen niet aflikken.
Wij mogen ook niet meer dan één zak zoutjes. Elke vrijdagmiddag ga ik naar de bakker om zoutjes voor de vrijdagavond te halen. Voor mijn jongste zusje een pak kaasdomino's, die ze opeet door minutieus elk wafeltje van zijn kaaslaagje te scheiden en daarna tegen haar verhemelte te laten smelten. Daarna schraapt ze met haar tanden het kaaslaagje af tot het volgende wafeltje.
Voor mijn middelste zusje een zak cornuco's, die ze ook zo langzaam mogelijk, één voor één, tegen haar verhemelte laat smelten.
Voor mezelf haal ik een zak japanse zoutjes, bruine glanzende rechthoekjes, die ik binnen vijf minuten naar binnen schrok. Nog vóór het acht uur Journaal ben ik door mijn zoutjes heen. Als ik vraag of ik een kaasdomino mag kijkt mijn jongste zusje naar me of ik een vies insect ben.
Daarom ben ik wel genoodzaakt om meer zoutjes te jatten bij de bakker.

Ik heb een blauw jack met een scheur erin, waardoor je je hand in de voering kan steken. Ik heb het gat wat groter gemaakt, zodat er makkelijk een paar pakken kaasdomino's en zakken borrelnootjes in passen, al zijn die laatste moeilijk, want ze ritselen eigenlijk teveel. Ik jat alleen borrelnoten als de winkel vol genoeg is. Als er maar een paar mensen zijn steek ik hoogstens wat pakjes kauwgom en Bounty's in de scheur. Steeds als ik iets jat heb ik een licht gevoel in mijn hoofd, alsof ik mezelf niet ben maar de bestuurder van een robot die op mij lijkt.
Ik jat zoveel dat ik het niet meer opkrijg. Ik verstop zakken noten, japanse zoutjes, pakken pizzarondjes, mergpijpen, studentenhaver, bierworstjes, Marsen, Bounty's en Mentos achter de boeken in mijn boekenkast.
Op een middag kom ik op mijn kamer en zie mijn vader aan mijn bureau zitten. Voor zich op de grond heeft hij mijn hele geheime voorraad uitgestald. Het is meer dan ik dacht.
Ik moet het allemaal in een doos doen en terugbrengen naar de bakker. Mijn ouders zijn vrienden van de bakker en zijn vrouw. In de zomer varen ze mee op de grote zeilboot van de bakker.
Mijn vader kijkt me aan en wijst op de stapels eten bij zijn voeten.
Ik buig mijn hoofd, maar ik doe niks.
Mijn vader trekt wit weg. Hij zet heel kalm de doos voor me neer.
Ik begin de zakken met zoutjes en snoep in de doos te leggen. Samen lopen we naar beneden. Hij loopt achter mij aan. Ik draag de doos. Mijn zusjes, die in een hoek van de kamer een spel spelen dat ik niet begrijp, kijken verbaasd op als we langslopen.
De bakkerswinkel staat vol met mensen. Als wij binnenkomen en de winkelbel klingelt kijkt iedereen om.

Nadat ik voor het oog van de voltallige bevolking van X de schappen van de bakker weer heb gevuld volgt een moeilijk jaar. Als er dat jaar een circus beschikbaar was geweest was ik daar waarschijnlijk achteraan getrokken, maar het enige circus dat dat jaar X aandoet bestaat uit zulke droevige figuren, mensen zowel als dieren, dat ik halverwege de voorstelling naar buiten sluip en de schaarsgeklede trapezewerksters niet eens afwacht.
Elke zaterdagavond ga ik om tien uur 's avonds naar het Vossenhol en schaar me in een rij jongens die tegenover een rij meisjes danst.
Verder is het wachten op Meat Loaf.

Ik staar naar het videoscherm en kijk gebiologeerd naar Meat Loaf die steeds dichter naar Carla de Vito toe schuifelt. Ze doet net alsof ze hem niet ziet komen.
De rij jongens is de rij meisjes steeds dichter genaderd, zie ik tot mijn stomme verbazing. Mijn gezicht bevind zich op nog geen meter afstand van het glimmende voorhoofd van een meisje dat ik tot nu toe alleen ken van bij de bakker. Daar staat ze achter de snijmachine. Ze kijkt naar me op en glimlacht. Ik richt mijn ogen weer op het videoscherm.

You gotta do what you can
And let Mother Nature do the rest
Ain't no doubt about it
We were doubly blessed

Het zwetende monster Meat Loaf steekt zijn tong in de mond van Carla de Vito. In Het Vossenhol klinkt een hels gegil en de twee rijen versmelten met elkaar. Het meisje met het glimmende voorhoofd trekt me naar zich toe, ze smaakt zout, morgen ga ik naar die winkel toe en jat godverdomme de hele zaak leeg onder haar ogen. Omdat Meat en Carla op het scherm aan het droogneuken zijn mogen wij dat ook, terwijl op de achtergrond het verslag van een honkbalwedstrijd klinkt, wat vind ik dat geniaal, ik weet precies wat ze met second base en third base bedoelen, mij hoeven ze niks te vertellen.
Ineens krijg ik een harde duw tegen mijn borst. Carla staat tegen-over me en krijst in mijn gezicht.

Will you love me forever?
Do you need me?
Will you never leave me?
Will you make me so happy for the rest of my life?

Haar gelukkig maken? Weet ze dan niet dat ik niet eens een idee heb hoe ik mezelf gelukkig moet maken? En wat bedoelt ze met 'de rest van mijn leven'? Moet ik dat nu meteen beslissen?

Dezelfde reuzenhand slingert me terug naar het heden, ik bevind me terug in het paradijs, aan de rand van de dansvloer. De veertigers spelen luchtgitaar en hun vrouwen playbacken Carla de Vito. Ze gillen: 'Will you love me forever?!' Wat ooit de handleiding voor mijn leven leek te zijn is nu de geheide kraker op feestjes. Eindelijk, twintig jaar later begrijp ik wat Meat Loaf bedoelde toen hij zong: 'Cause if I gotta spend another minute with you, I don't think I can really survive'. Ik dacht altijd dat dat over het huwelijk ging, en dat je je daar ver van moest houden – een voor de hand liggende gedachte als je zeventien bent. Maar het gaat er niet om of je met een ander kunt leven – het gaat erom of je nog één minuut je eigen gezelschap kunt verdragen.
Het liedje is bijna voorbij, de dansvloer raakt leeg.

It was long ago and it was far away,
and it was so much better than it is today.

Ik sta aan de rand van de dansvloer, de sterren kijken de andere kant op en ik zou wilen dat ik wist of ik werkelijk de enige ben die dit denkt: iemand, wie dan ook, verlos me uit het paradijs.

Posted by jaeggi at 09:43 am

06 juli 2006

de krant van gisteren

Het is meer dan waarschijnlijk dat ik op mijn achtenzeventigste een van die mannen zal zijn die de ganse dag besteedt aan het componeren en versturen van Ingezonden Brieven op Hoge Poten naar de kranten (als die dan nog bestaan), om de redacties (voorzover niet bestaand uit freelancers) te wijzen op slordigheden, blunders en taal- en stijlfouten in de krant.
Gisteren stonden er een paar beauties in Het Parool ('Geachte heer/mevrouw, ik protesteer met klem tegen het continue gebruik van Engelstalige woorden in uw berichtgeving. Ik spendeer elke dag uren aan het aanstrepen van anglicismen en germanismen in de krant en gisteren zag de tekst rood van de strepen').
Op pagina 39 (media) begon het stuk van Bart van Zoelen zo: 'De Oostenrijkse Lisl Goldarbeiter werd in 1929 uitgeroepen tot Miss Universe. Omdat haar neef een oogje op haar had, en een videocamera...'
Voelt u 'm? Een oogje én een videocamera op iemand hebben? Waarschijnlijk jolig bedoeld door de betreffende journalist. Stijlbloempje ertussendoor, voor de aandachtige lezer. Even de saaie kolommen opfleuren. Het heeft iets vertederends en aan de andere kant is het te pijnlijk om lang naar te kijken. Zoals sommige mannen dansen, zo is deze zin geschreven.
Nog een mooie op de laatste pagina, in een redactionele samenvatting van de film The End of the affair: 'Na een voor Fiennes dramatisch verlopen bombardement...'
Zouden er weleens mensen zónder drama gebombardeerd zijn?
'Hoe was het bombardement gisteren?'
'Ach, zijn gangetje. Paar tapijtjesvan duizenponders, fosforbommetje erachteraan, niks bijzonders. We zijn vroeg naar bed gegaan.'

Overigens gebruikt Het Parool in zijn editie van vandaag in plaats van de gewone nieuwsfoto's, werk van Rembrandt. Een hele krant vol Rembrandt. Ik weet niet wat ik daarvan moet vinden. Het zou een proefballonnetje kunnen zijn dat dezelfde jolige journalist aan het eind van de redactievergadering opliet, toen iedereen te moe was om het door te prikken - maar het kan ook best mooi worden. In elk geval ben ik nieuwsgierig naar de krant van vandaag.



Posted by jaeggi at 11:47 am

05 juli 2006

stadsgedicht 5

Dit stadsgedicht, het vijfde, werd geschreven en voorgelezen bij het bereiken van het hoogste punt van de nieuwe Openbare bibliotheek van Amsterdam, 28 juni jongstleden. Het gedicht wordt afgedrukt op posters en boekenleggers die door de Amsterdamse openbare bibliotheken verspreid zullen worden.
Stadsgedicht 6 is ook al geschreven, maar wordt pas gepubliceerd in september, bij de opening van het nieuwe academisch jaar en de aankomst een nieuwe lichting eerstejaars studenten.
De overige stadsgedichten staan op de staddichterssite.

het hoogste punt

Er is een plaats vlak bij de top
waar ik met jou wil zijn. Niet om
het uitzicht of de vlaggen
of de klimmers die hun kop
volzuigen met mijn zuurstof

maar om het uitstel van de laatste
stap. Er is geen weg, er is een stop,
en dan een afdaling. Dus neem mijn hand,
ga met me mee de zangberg op
en hou me tegen voor de top.


Posted by jaeggi at 11:54 am

02 juli 2006

bij de eerste hulp

Zodra ik weer wat kan zien met mijn rechteroog span ik een proces aan tegen de firma die haar flesje mondwater (spearmint extra strong) dezelfde uitvoering (lichtblauw, slanke hals, ribbeldop) heeft gegeven als mijn flesje lenzenvloeistof.


Posted by jaeggi at 11:53 am